Salduz: big brother is watching …

In de zaak Zachar en Cierny t/ Slovenië  (nr. 29376/12 en 29384/12) stelde het EHRM op 21 juli 2015 een schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) vast omdat de verdachten onvoldoende informatie kregen over hun rechten en de mogelijke gevolgen van de strafprocedure. Daardoor konden de verdachten niet met voldoende kennis van zaken afstand doen van hun recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor.

De feiten

De verzoekers werden verdacht van drughandel en legden bekentenissen af zonder bijstand van een advocaat. Tijdens hun voorlopige hechtenis zeiden ze in aanwezigheid van hun advocaat, niets te willen toevoegen aan hun bekentenis. De tenlastelegging werd nadien echter aangevuld met verzwarende omstandigheden zodat veel zwaardere gevangenisstraffen mogelijk werden. Tijdens de terechtzitting trokken de verdachten daarop hun bekentenissen in en beweerden ze dat die werden afgelegd onder druk en onrechtmatige beloften op vrijlating. De rechtbank hechtte hier geen geloof aan en veroordeelde de verdachten. In hoger beroep werden de eerste bekentenissen van de verdachten uitgesloten van het bewijs omdat de verdachten onvoldoende informatie hadden gekregen over hun recht op bijstand van een advocaat. Hun latere bekentenissen werden daarentegen wél gebruikt om ze opnieuw schuldig te verklaren.

De uitspraak van het EHRM

Het EHRM stelt vast dat de verdachten enkel op hun zwijgrecht en recht op bijstand van een advocaat werden gewezen via de voorgedrukte mededelingen op het formulier waarin de verdachtenverklaring werd genoteerd, zonder verdere uitleg. Bovendien werd de verdachten meegedeeld dat ze verdacht werden van gewone drughandel, terwijl ze later werden gedagvaard voor drughandel met verzwarende omstandigheden. Hoewel dat maar een klein verschil is in de kwalificatie van de feiten, heeft dat wel zwaarwegende gevolgen voor de strafmaat. Daarvan werden de verdachten evenwel niet op de hoogte gebracht. Het Hof besluit daarom dat er niet voldoende waarborgen waren om ervoor te zorgen dat de verdachten met voldoende kennis van zaken over hun rechten en over de gevolgen van een afstand van die rechten, afstand te doen van hun recht op bijstand van een advocaat.

Het EHRM erkent dat die verklaringen werden uitgesloten van het bewijs, maar stelt vast dat de latere bekentenissen wel werden gebruikt om de feiten bewezen te verklaren. Niettemin twijfelt het Hof er niet aan dat de eerste bekentenissen onmiskenbaar de latere verklaringen hebben beïnvloed. De initiële processtrategie van de verdachte zonder bijstand van een advocaat heeft zodoende een weerslag op het vervolg van de hele procedure. Omdat die latere bekentenissen door de rechtbank als bewijs worden gebruikt, hoewel ze ter terechtzitting werden ingetrokken, zijn het recht op bijstand van een advocaat en het recht zichzelf niet te beschuldigen geschonden. Het EHRM besluit dan ook tot een schending van artikel 6§1 en §3 (c) EVRM.

Wat betekent dat voor de Belgische strafprocedure?

Volgens artikel 47bis §2-3 Sv. moeten verdachten op de hoogte worden gebracht van o.m. het zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat. Dat moet niet alleen mondeling gebeuren maar ook via de schriftelijke verklaring der rechten. Tevens moet hen een “beknopte mededeling der feiten” worden meegedeeld, zodat ze weten waarover het verhoor zal gaan. Dit arrest lijkt alvast ruimte te laten voor een ruime benadering van die informatieplicht voor de verhoorders. Net zoals bepaald in de EU-richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, vereist het EHRM een actieve informatieverschaffing aan verdachten en moeten de verhoorders ervoor zorgen dat de verdachte zijn rechten en de gevolgen van afstand van die rechten ten volle begrijpt. Het volstaat dus niet dat de verhoorder de rechten enkel schriftelijk ter kennis geeft of ze louter afleest. Het EHRM lijkt ook te vereisen dat idealiter de relevante verzwarende omstandigheden al in de beknopte mededeling der feiten worden meegedeeld. Alleen zo kan de verdachte met voldoende kennis van zaken beslissen of hij zich al dan niet op zijn recht op bijstand wil beroepen.

Tevens sluit het EHRM opnieuw uit dat van het bewijs uitgesloten bekentenissen kunnen “voortleven” in latere verklaringen van de verdachte (zie hierover ook de bespreking van het arrest-Petrenko). Wanneer de verdachte zijn bekentenissen, afgelegd zonder bijstand van een advocaat, later opnieuw herhaalt, mogen die nieuwe verklaringen in principe ook niet als bewijs worden gebruikt.

Bron: orde express